Dit zinnetje verdient een aparte paragraaf vanwege zijn monumentale betekenis. Ik nam afscheid van mijn familie, mijn project, het AFS-programma, andere uitwisselingsstudenten en -vrijwilligers. En ik vatte een grote reis aan, die feitelijk het voorspel vormt op die andere grote reis: de terugreis.
Samen met Anneleen, het woestijnmeisje (ze woont in Chimbote, een stad in de woestijn), reisde ik naar Cusco, de hoofdstad van het vroegere Incarijk. We verbleven bij een Peruaanse jongen, Riguel, die als uitwisselingsstudent in België is geweest. Met Cusco als uitvalsbasis gingen we per bus en per trein naar Machu Picchu, één van de nieuwe zeven wereldwonderen. De eerste dag brachten we door aan de voet van deze oude stad, en beklommen een heuvel vanwaar we ze konden zien liggen. Helaas waren we nogal laat, waardoor de afdaling een gekkenwerk in de duisternis werd. Gladde houten ladders, bemodderde stenen en andere gevaren lagen op de loer. Net toen we beneden waren trad de volledige duisternis in. Van timing gesproken.
We namen de bus naar Puno, een stad aan het Titicacameer, het hoogste bevaarbare meer ter wereld. Aldaar namen we een tweedaagse tour die ons naar verscheidene eilanden op het meer bracht. Het eerste was een drijvend eiland. Er bestaat blijkbaar een soort wortel van een rietplant, die lichter is dan water. Als je een heleboel van die wortels samenbindt, krijg je een platform. Hierop kan je blijkbaar wonen. Fijn.
Daarna zagen we nog twee natuurlijke eilanden, Amantani en Taquile. Op Amantani bleven we slapen in het huisje van een plaatselijke, Quechua-sprekende familie. We aten typische lekkernijen, het voedsel bestond hoofdzakelijk uit knolvruchten (patatten en aanverwanten) en granen, met kleine hoeveelheden groenten. Op Taquile, waar we de volgende dag halt hielden, was er ook vis. We werden geïnstrueerd over de kledingsgewoonten die nog uit een pre-inkaïsche tijd stammen.
Terug in Puno spraken we af met Linde, Bieke en Anne, drie Belgische meisjes die samen met ons naar Peru zijn vertrokken. Met hen namen we de bus naar Bolivië. De eerste keer dag ik echt met douanecontroles en immigratiebureaus werd geconfronteerd, een spannende ervaring. We kwamen 's avonds aan in La Paz, de hoogste hoofdstad ter wereld - naar men mij vertelt. We boekten een driedaagse tour op de zoutvlaktes van Bolivië, en namen de bus naar Uyuni, waar deze vlaktes gelegen zijn.
De tours over de zoutvlaktes gaan in jeeps, met chauffeur en zes tot zeven touristen. Ons groepje van vijf werd dus aangevuld met twee Brazilianen, die naar eigen zeggen portuñol spraken met ons. We bezochten de enorme, uitgestrekte zoutmeren, en bezochten een eilandje met gigantische reuzencactussen. We brachten de nacht door in een hostel gebouwd met zoutblokken, en dronken uiteraard al het water voor de drie dagen al op.
De volgende dag reden we ongeveer twee uurtjes naar een dorpje genaamd San Juan. Een onderdeel van onze jeep ging stuk. Een voorbode van groter ongeluk, zou later blijken. Omdat onze chauffeur het agentschap niet aan de lijn kon krijgen, zaten we uiteindelijk de hele dag in het dorpje vast tot er een andere auto zou arriveren. Gelukkig hadden onze Braziliaanse vrienden vodka bij, was er wijn te koop en hadden we kaarten en onze verbeelding meegebracht. Een wijze man zei ooit: "Luka, zé blij da ge grappeg zij a ge zat zij". Hij had volkomen gelijk.
Na een turbulente avond en een welverdiende, quasi dromeloze nachtrust kwam de volgende ochtend eindelijk de nieuwe, langverwachte jeep aan. We konden dus, met nieuwe wagen, hernieuwde moed en een dorst als nooit tevoren onze tour hervatten - met slechts een dagje vertraging. We reden dus naar een meertje met flamingo's, door een modderig gebied. Waarop onze chauffeur zich vastreed in die modder. We stappen allemaal uit, duwen en sleuren, en onze heerlijk domme chauffeur blijft zich door dwaze manoeuvres vastrijden. Wanneer de arme man uitstapt en naar een militaire post wil wandelen, trekken we onze stoutste schoenen uit en bemannen zelf de jeep, waarop we hem op een meter na uit de modder duwen. Gelukkig kwam toen net onze chauffeur terug (de militaire post bleek bijna onbereikbaar), om zijn jeep opnieuw in de modder vast te rijden. Een hoeraatje voor die man.
We werden uit ons lijden verlost door een andere jeep, met intelligentere chauffeur én schop. We gingen dan onze tocht voortzetten via een minder modderige bergweg. Een ongeluk komt nooit alleen, driemaal is scheepsrecht en het noodlot sloeg toe: platte band. Uiteraard hadden we een reservewiel bij, maar na een kort onderzoek oordeelde de chauffeur dat die band het ook niet lang zou houden, en dat we beter terugkeerden. Voor één keer had de zielepoot het bij het juiste eind, ook die band begaf het. Wederom kwam die ándere jeep voorbij om ons uit het lijden te verlossen. Ze vonden het - aan hun flitsende fototoestellen te zien - een erg grappige situatie. Na een compleet mislukte tour keerden we terug naar Uyuni. De regen was als de tranen die ik niet liet.
We eisten ons geld terug, en bekostigden hiermee een jeep die ons naar de grens met Chili bracht. We werden nog eens afgezet omdat we in alle haast vergeten waren een rekening te vragen waar exact opstond waarvoor we betaald hadden, en moesten onze andere chauffeur van de grens tot in San Pedro ook nog eens betalen. Hoe dan ook, ik schrijf jullie nu vanuit het zonnige dorpje San Pedro de Atacama in het smalste land ter wereld en betaal hier veel te veel geld voor.
Tot volgende week.